Met het gedicht ‘Het kind in ons’ won ik de Plantage Poëzieprijs 2018! Ik ontving een kunstwerk van beeldend kunstenaar Wendelien Schönfeld. Onder de foto kun je het gedicht en het juryrapport lezen.
Het kind in ons
Moeder, om te klappen
heb je twee handen nodig
hoe schuif ik sneeuw
in je hoofd aan de kant
we zingen kinderliedjes
in herkansing
naar bed naar bed, zeg jij
op weg naar de stilte
maar we gaan nog niet naar huis
nog lange niet naar huis
moeder, beweeg mee
op de maat van het verdwijnen
hoe kan ik je lichter laten reizen
eerst nog wat eten voordat
huilende honden botten verslinden
waar zal ik het halen van je héla hola
hoe houd ik de moed erin
wanneer ik niet weet nog lange niet
hoe laat het is
nog lange niet naar huis
waar het zingende zwijgen wacht
in een uitgehold hart
héla hola, houd de moed erin
blij, blij, blij.
Juryrapport
Je ziet het beeld voor je: een dochter probeert met de moed der wanhoop het contact gaande te houden tussen haar en haar bejaarde moeder, die in dementie dreigt weg te glijden, of in de woorden van de dichter: hoe schuif ik sneeuw in je hoofd aan de kant. Een dichtregel, waar elk van de juryleden graag de auteur van had willen zijn.
De best mogelijke vorm van communicatie blijkt te bestaan uit het zingen van kinderliedjes, zoals moeder en kind dat vroeger ook deden, dus: kinderliedjes in herkansing, maar dan wel in een omgekeerde rolverdeling: de moeder is het kind geworden.
De titel van het gedicht verwijst daar ook naar. Toch heeft die titel niet alleen betrekking op de moeder, maar net zo goed op de dochter, en in feite: op ons allemaal.
Om te klappen heb je twee handen nodig. Om te communiceren moet je met z’n tweeën zijn, en als een van de twee langzaam verdwijnt is dat het begin van het einde.
In de vorm bestaat het gedicht uit 12 keer 2 regels, en dat sluit mooi aan bij die telkens weer opnieuw ondernomen pogingen om via telkens weer een ander liedje contact te leggen. Het geraffineerde aan dit gedicht is dat de vrolijke, argeloze teksten van die kinderliedjes van vroeger een wrange, melancholieke lading meekrijgen in de context waarin ze nu klinken. En ineens is door die betekenislaag de onschuld en de lichtvoetigheid verdwenen, terwijl het melodietje vrolijk blijft. “Lacht aber weint”.
Het blij, blij, blij in de slotregel verwijst naar het in de handen klappen in de eerste strofe, en daarmee is het gedicht zo rond als een wiel, in – naar te vrezen valt – eeuwige herhaling.